woordwerksels

Monday, May 31, 2010

patatten

« ‘t Was gelijk vandaag, 28 februari, maar dan in ’58.
‘k Lag in Duitsland, -18° was het, de koudste winter”
Ik kijk op...mijn blik kruipt omhoog; grasgroene plastieken botten, een kleurloze broek erin gepropt, een duffelcoat dichtgebonden met koord en erop een levensgeharde kop.
Jawel, hij spreekt, en ‘t is tegen mij.
“ Op twee jaar tijd heb ik drie dooien gehad: mijne zoon in een ongeluk – allez ja, onder den trein -, een tante van den ouderdom en mijn madam aan borstkanker.
’t Was geen gemakkelijke, mijn madam. ‘k Moet geen meer hebben.
‘k Heb hier azo wa’ vriendinnen zitten, voor mij is da’ genoeg.
Ha ja hé madam’ken, ‘k moet ‘k ik toch af en toe es mijn pijpe ké afkloppen hé...”, smakelijk onderstreept met een luide knal van een lach.
Meer uit stomme verbazing dan uit nieuwsgierigheid blijf ik de man zwijgend aanstaren, mijn boek lezeloos op mijn schoot opengeslagen.
“Ik breng ze dan wa’ patatten mee.
Ge zult nie’ veel patattenboeren nemeer vinden in Ronse.
Mij ja.
Moede gij geen patatten hebben ? Azo ’n kilootsen of tien.
Woont g’ ‘ier in den omtrek ? ‘k Kan een proeverke binnensteken.
Ge zult zien, ’t zijn goéie, uit zware grond.”
Zijn beurt nu om mij met volle vragende blik aan te sporen tot spreken.
Ik stamel wat woorden op een hoop: “Oeje, onder den trein ... Allez, en zo elke week met uw patatten op de bus. Goh nee, ‘k heb gelijk genen honger, ge moet die moeite niet doen.”
“Pertank, ge weet niet wat ge mist !” waarop hij zijn ‘gerief’ eens goed schudt, zijn broek optrekt en zijn koord wat aansnoert.
“De 76-tig is daar, wa’ peist ge, stopt den dien in Sint Pieters ?”
Ik knik bevestigend en al een beetje schuldbewust gezien ik immers zinnens was óók die bus te nemen, doch er nu van af zie.
Hij plooit zijn lege aardappelzak, klemt hem onder zijn oksel en schuifelt zijn broekzakken af op zoek naar klein geld.
Zo abrupt het gesprek begon, zo simpel breekt het nu weer af.
Ik kijk hem na, hij zoekt een zitje bij het raam. Deuren zuigen zich dicht, de bus zet aan.
Hij zwaait naar mij.
Alsof we oude bekenden zijn zwaai ik prompt terug.
Hij blaast wolkjes tegen de koude ruit, ik slaak een klein zuchtje van opluchting.

Louize Gossye