woordwerksels

Saturday, November 12, 2011

Fortuna - Fatum

« MERCI !! « schreeuwde ik – de stem (ont)hàr(t)d van kwaadheid – toen een wagen mij abrupt de weg afsneed, een parking oprijdend.
Een té vroeg opgetuigde kerstboom veeleer dan een fietser, ik, flikkerend en reflecterend, behangen met fluo-hesje en her en der dito bandjes, mijn vehikel kitcherig opgetuigd met ‘aan-uit-aan-uit’- lichtjes…
Mijn engelenhaar schuilgaand onder een ‘kagoele’, kwestie van de streetcredibility (én ter bekome der warme oortjes én ter protectie van oortjes in mijn oortjes), en nog net geen klingelende klokjes en belletjes ter afwerking dezer kerstige tweewieler.
Remblokjes, dermate ‘van hun rubber’ door té bruusk en hardhandig gebruik, bleven koppig het ‘willewielengewilligwiel’ remmend omklemmen.
‘k Gaf gedorie méér licht dan de ganse steenweglange Kortrijksesteengoede verlichting – de roodopglo(o)eiende hoerehuizekes incluis – !
En nóg, en tóch…op ‘n hààr na weggemaaid, deze te vroeg opgetuigde kerstboom, fietsend naar een veiliger ‘stede…
Het roept vragen op, de piramidaalsvormige verhouding altussen ons aller (op) weg-gebruikers, waardoor de éne al (mogelijkheidshalve bebloeder en alzeker) zwakker mag heten dan die andere; ‘t is een kwestie van ‘t aantal wielen en ‘t aantal kilo’s carrosserie.
Wat weegt, weegt door… in besluitvorming, investeringen , mate van belangrijkheid…
De openbare weg a.h.w. herleid tot amfitheater alwaar gladiatoren – de éne al beter uitgerust dan de andere -de strijd beslechten; iemand moét winnen. De verliezer valt een laatste eer den deel in ‘de media’ , hét forum dat onophoudelijk – het bloed spat van het scherm, sijpelt bijkanst vantussen de pagina’s bij ‘t doorbladeren ervan – wansmakelijke berichten over deze rampspoed verspreidt. Zij zegevieren.
Het roept vragen op, het lijkt wel alsof elk antwoord wordt ingehaald door alweer een nieuw probleem; beetje zoals anti-virusprogramma’s…
En ondertussen trappelen we ter plaatse
November 2011
Louize Gossye

Wednesday, November 02, 2011

'Kos-chemar'...

Enkel de zee en ik op het strand…onder een koepel van blauw.
Ik zie de zee, hoe ze golfsgewijs af-en aanschuimt, mijn gedachten met zich meenemend.
Het strand onbemand, slechts de wind gaat over haar gelaat tekeer.
Maakt niet uit waarheen de wind verplaatst; alles landt op ’t strand.
Plots staat hij daar, een man van het volk, opzij van mij en het windscherm, breed glimlachend, rimpeliggetaand gelaat, beetje gebogen, broek opgesjord en een zak over de schouder gehangen.
Uit die schoudertas diept hij een steen op en begint prompt op het rhythmos van de golven als het ware, mijn voet te scrubben.
Mijn gedachten zoeken de Griekse term voor ‘puimsteen’, wind voert eelt mee.
Bij gebrek aan uitwisselbare woorden - we gebruiken een ander lexicon - beaam ik met een brede glimlach de efficiëntie van zijn ‘behandeling’…
Hij knikt en stuurt frenetiek een vloedgolf aan woorden met de wind mee; ik snap er geen jota van.
Nog een puimsteen haalt de man uit de zak waarna hij beide poreuze stenen in mijn handen legt en het strand verder afschuimt.
Om en om draai ik beide stenen in beide handen, één ervan leg ik opzij, met de ander herhaal ik de handeling van de man. Mijn voet wordt gaaf, wit en olieglad.
Weer staat hij plots naast mij, neemt plaats op de plooizetel bezijds de mijne en begint alras weer mijn voet te ‘puimen’.
Zijn handelingen schieten verbazend goed op; een paar tellen later heeft zijn werkterrein zich verlegd naar ‘hogere regionen’ en ‘puimt’ hij zowaar mijn dijbeen. Zongebruinde huid in een paar wreven wit weer terwijl de tweede hand niet werkeloos blijft toezien doch al wrijvend de bekomen gladheid
uitvoerig controleert.
Huidschilfertjes en zoet gemurmel vullen de lucht.
Het ‘scrubben’ vordert àl te vlotjes richting liesstreek.
“Ochi!”, fezelen mijn hersenen, “Ochi”, zeg ik beslist.
“’Alt!” en “stop” – medunkt toch wel universele begrippen – volgen, doch de man blijft toegespitst op zijn ‘handenarbeid’.
Enkel de zee en ik en de man op het strand…onder een koepel van blauw.
In de hoop op een zeker oponthoud, prevel ik “Janis”, ondertussen druk wijzend in de richting vanwaar ik hoop dat ‘Janis’ spoedig ten tonele zal verschijnen. Mannen soms het beste verweermiddel tegen mannen.
Niet dus, no Janis. Geen schim verschijnt.
Fase 2 dan maar van mijn ‘ochi-plan’, alwaar beleefdheid plaats ruimt voor duidelijkheid, stavastheid.
De puimsteen – bedekt met bruine dode huidschilfers – neem ik uit zijn hand, herschik mijn rok, plaats zijn handen op zijn eigen dij en neem mijn boek ter hand, hem wegwapperend met de alreeds gelezen pagina’s.
Scrubman knippert even met zijn ogen als breekt een dagdroom in schilfers uiteen, zijn blik vangt nog even mijn blik, dwaalt verder af richting zee.
Mijn blik klemt zich vast aan woorden die ik begrijp doch niet lees.
Het geluid van de zee is weer daar. De wind heeft niet opgehouden met waaien, strand strekt zich.
Dan voel ik een kus links, een kus rechts, het boek rust in mijn schoot.
De schoudertas wordt herschikt, weegt één puimsteen lichter.
Hij recht zich, een laatste glimlach en de man ebt weg.
Nog weinig meer dan een streepje is hij als ‘Janis’ reddelings ter strand verschijnt…

Kos, okt.2011